11. Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap
Starters- en stimuleringsbeurzen
Inhoudelijke toelichting
Het ministerie van OCW heeft het instrument starters- en stimuleringsbeurzen ontwikkeld met het doel om een grotere stabiliteit en voorspelbaarheid van de onderzoeksfinanciering van universiteiten en UMC’s te creëren. Deze niet-competitieve middelen moesten ongebonden onderzoek stimuleren en de werk-, competitie- en aanvraagdruk verminderen. Helaas is het instrument zoals we dat tussen 2022 en 2024 kenden door het huidige kabinet beëindigd. Het gevolg is dat een groot aantal jonge wetenschappers die hoopten op ruimte voor hun onderzoek teleurgesteld moesten worden. Het afschaffen van de starters- en stimuleringsbeurzen heeft impact op de ruimte voor ongebonden onderzoek en op de werkdruk van wetenschappers.
Via dit jaarverslag rapporteren we over de toegekende starters- en stimuleringsbeurzen de financiële realisatie op deze beurzen in het boekjaar 2024 en de financiële realisatie over de periode t/m 2024. De toekenningen en bestedingen betreffen voornamelijk de inzet van beursmiddelen die door OCW zijn toegekend over de jaren 2022 t/m 2024. In het vertrouwen op basis van het Bestuursakkoord 2022 dat de starters- en stimuleringsbeurzen voor een langere periode zouden worden toegewezen – en daarmee een duurzaam instrument zou zijn voor vergroting van de ruimte voor ongebonden onderzoek en vermindering van de werkdruk voor jonge onderzoekers – zijn door faculteiten in voorkomende gevallen ook al verplichting aangegaan ten laste van de verwachte beursmiddelen voor 2025 en verder. Ook vanuit de gedachte dat het gewenst is om zo snel mogelijk jonge onderzoekers te helpen en om te voorkomen dat veel van de toegekende middelen in de eerste jaren op de balans komen te staan en dus nog niet effectief worden uitgegeven aan de doelen waarvoor ze zijn toegewezen. Met het wegvallen van de beurzen 2025 en verder komen deze verplichtingen nu volledig voor eigen rekening van de universiteit.
Omdat er verschillen zijn tussen faculteiten hebben we geen dwingend kader opgelegd voor de implementatie van de beurzen. Faculteiten hebben aangegeven welke uitgangspunten zij hanteren voor de besteding van de middelen (zoals: verlichten werkdruk, meer vaste contracten, ruimte voor ongebonden onderzoek, terugbrengen aanvraagdruk, etc.) en welke transparante en duidelijke criteria zij vervolgens hanteren bij de toekenning. De keuzes die de faculteiten daarin hebben gemaakt is afgestemd met de lokale medezeggenschap. De Gezamenlijke Vergadering van de VU is betrokken en heeft ingestemd met het model bestedingsplan VU. Zij zijn ook betrokken bij het plan voor de afwikkeling.
De middelen voor de beurzen zijn over de faculteiten verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Dat sluit aan op de sleutel die OCW heeft gehanteerd voor de verdeling van de beurzen over de universiteiten. Deze sleutel is overgenomen zodat ook bij de studentrijke faculteiten een betere balans tussen onderwijs en onderzoek kan worden gerealiseerd. Op het beschikbare bedrag voor de stimuleringsbeurzen houdt de VU jaarlijks 10% buiten de verdeling, zodat deze ruimte kan worden ingezet daar waar we knelpunten ondervinden in de besteding van beurzen. Het resterende deel van deze knelpuntenruimte zal worden betrokken bij het afwikkelen van de niet gedekte verplichtingen die inmiddels zijn aangegaan.
In totaal zijn er tot en met 2024 240 startersbeurzen en 112 stimuleringsbeurzen aan onderzoekers toegekend. De genderverdeling bij de startersbeurzen is 52% vrouwen, 48% mannen en bij de stimuleringsbeurzen 71% vrouwen en 29% mannen.
Het percentage onderzoekers (met een vaste aanstelling) die tot en met 2024 een starters- of stimuleringsbeurs hebben ontvangen is bij UD’s 39%, UHD’s 15% en hoogleraren 9% (op basis van het totaal aantal onderzoekers naar categorie met een vaste aanstelling volgens telling eind 2024).
Financiële toelichting
Realisatie 2024
BEGROOT vs REALISATIE 2024 |
|||
---|---|---|---|
(bedragen in € x1.000) |
Begroot |
Realisatie |
Saldo |
Startersbeurzen |
5.945 |
-6.318 |
-373 |
Stimuleringsbeurzen |
861 |
-1.431 |
-570 |
Totaal |
6.806 |
-7.749 |
-943 |
Volgens begroting 2024 zou er op de toegekende starters- en stimuleringsbeurzen in het boekjaar 2024 een besteding plaatsvinden van € 6,8m. De feitelijke besteding over 2024 valt € 0,9m hoger uit. Deze overbesteding wordt grotendeels verklaard door een inhaalslag in verband met de onderbesteding van € 1,4m in 2023, met name veroorzaakt door een latere start in het toekennen van de beurzen.
Realisatie periode 2022-2024
STARTERS- EN STIMULERINGSBEURZEN T/M 2024 |
||||
---|---|---|---|---|
(bedragen in € x1.000) |
Ontvangen van OCW |
Afdracht overhead |
Realisatie t/m 2024 |
Balanspositie |
Startersbeurzen |
36.717 |
-2.255 |
-7.258 |
27.204 |
Stimuleringsbeurzen |
33.637 |
-1.574 |
32.063 |
|
Totaal inclusief AUMC (VUmc) |
70.354 |
-2.255 |
-8.832 |
59.267 |
Totaal exclusief AUMC (Vumc) |
64.928 |
-2.117 |
-8.467 |
54.344 |
Balans faculteiten |
-1.023 |
|||
Overige mutaties |
-929 |
|||
Totaal VU |
64.928 |
-2.117 |
-8.467 |
52.392 |
De VU heeft voor de jaren 2022, 2023 en 2024 in totaal € 70,4m aan beursmiddelen van OCW ontvangen, waarvan € 5,4m voor Amsterdam UMC (locatie VU). Op de toewijzing naar de faculteiten toe is er afdracht centrale overhead aangebracht van totaal € 2,3m. Daarnaast staat er € 1,0m op de balans bij de faculteiten in verband met nog vrij te geven projecten en € 0,9m aan overige mutaties (waarvan een correctie van € 1,1m met betrekking tot middelen die door UvA worden ontvangen volgens afspraken rondom ACTA).
De starters- en stimuleringsbeurzen worden verwerkt in de projectadministratie, waarbij dezelfde standaardtarieven voor overhead worden toegepast als bij andere onderzoeksprojecten. Deze tarieven zijn gebaseerd op het Kosten Doorbelastings Model VU (KDM VU), dat de kosten van de centrale diensten van de VU doorbelast aan de faculteiten. De kosten worden verdeeld over verschillende hoofdactiviteiten, waarbij per activiteit de meest geschikte verdeelsleutel wordt gebruikt (bijv. aantal studenten, medewerkers, vierkante meters, IT-werkplekken).
Het percentage overhead per beurs kan variëren, afhankelijk van de besteding aan materiële lasten en de hoeveelheid fte die uit de beurs wordt gefinancierd. Soms kan de doorbelaste overhead per beurs hoger zijn dan 20%. In dat geval wordt het overheadbedrag gemaximeerd op 20% en het restant geboekt als eigen facultaire bijdrage.
BESTEDING T/M 2024 |
|||
---|---|---|---|
(bedragen in € x1.000) |
Startersbeurzen |
Stimuleringsbeurzen |
Totaal |
Onderzoeksfaciliteiten |
454 |
139 |
593 |
Aanstelling medewerker (onderzoek of onderzoeksondersteuning) |
5.105 |
1.226 |
6.331 |
Vergroting van onderzoekstijd (beurshouder) |
1.698 |
209 |
1.907 |
Totaal |
7.257 |
1.574 |
8.831 |
-
Bij de startersbeurzen is er over de looptijd van de beurzen (2022 tot en met 2024) een besteding van € 7,3m gerealiseerd. Dit bedrag kan als volgt worden verbijzonderd naar de afgesproken drie bestedingscategorieën: € 0,5m voor onderzoeksfaciliteiten, € 5,1m voor aanstelling extra medewerkers voor onderzoek/ondersteuning en € 1,7m voor vergroting van de onderzoekstijd van de beurshouder.
-
Bij de stimuleringsbeurzen is er tot en met 2024 een besteding van € 1,6m gerealiseerd, waarvan € 139k voor onderzoeksfaciliteiten, € 1,2m voor de aanstelling van extra medewerkers voor onderzoek/ondersteuning en € 209k voor de vergroting van onderzoekstijd van de beurshouder.
Balanspositie
BALANSPOSITIE (excl. VUmc) |
Realisatie |
---|---|
(bedragen in € x1.000) |
2024 |
Reeds geplande bestedingen 2024 en verder |
49.826 |
Nog niet toegekende middelen & knelpuntenbudget |
2.566 |
Totaal |
52.392 |
Wij hebben als VU eind 2024 een balanspositie (onderhanden werk) van € 52,4m. Het saldo onderhanden werk van € 52,4m bij de VU bestaat uit € 49,8m aan geplande bestedingen 2025 en verder (uit reeds toegekende ’22, ’23 en ‘24 middelen aan de faculteiten) en € 2,6m aan nog toe te kennen beurzen (knelpuntenruimte). Het bedrag van € 2,6m zal als gevolg van de beëindiging van het instrument starters- en stimuleringsbeurzen en de afwikkeling van aangegane verplichtingen ten laste van verwachte toekomstige beursmiddelen over de faculteiten worden verdeeld in 2025.