Ga naar website navigation Ga naar artikel navigatie Ga naar inhoud

Continuïteitsparagraaf

De in deze continuïteitsparagraaf opgenomen cijfers betreffen de geconsolideerde cijfers van de Stichting VU (inclusief de VU Holding BV). Deze continuïteitsparagraaf is opgesteld voor en opgenomen in het Jaarplan VU 2024. De meerjarenbalans is geactualiseerd op basis van het positieve resultaat en liquiditeitsontwikkeling van 2023.

Strategie VU 2020-2026

In de continuïteitsparagraaf wordt uitgegaan van het Instellingsplan Strategie VU 2020-2026 'Kennispartner voor het leven'.

Daarbij worden de vier multidisciplinaire profielthema’s voortgezet. De profielthema’s geven inhoudelijk vorm aan de missie en hebben betrekking op onderwijs, onderzoek en valorisatie.

Deze profielthema’s zijn:

  1. Human Health & Life Sciences

  2. Governance for Society

  3. Science for Sustainability

  4. Connected World.

Voor een uitgebreide beschrijving van de strategie, van de profielthema’s, de daarbij geformuleerde doelstellingen en de prioriteiten voor onderwijs, onderzoek en valorisatie wordt verwezen naar hoofdstukken 2 tot en met 6 van dit jaarverslag.

Financieel Beleid en Meerjarenperspectief

Het financiële beleid van de VU heeft invloed op het meerjarenperspectief. Het financiële beleid van de VU wordt gekenmerkt door:

  • Structureel sluitende begrotingen en ratio’s die voldoen aan de eisen zoals door de interne en externe toezichthouders worden gesteld.

  • Eenheden dienen een positief resultaat uit de reguliere exploitatie te realiseren.

  • De inzet van reserves moet voldoen aan het reservebeleid VU.

  • De dynamiek in de inkomsten vanuit rijksbijdrage en collegegeld moet vertaald worden in budgetten voor onderwijs en onderzoek. Met andere woorden, meer of minder rijksbijdrage betekent ook meer of minder budget voor onderwijs, onderzoek en bedrijfsvoering.

  • De budgetten voor bedrijfsvoering en huisvesting worden bepaald door de interne regels en worden regelmatig getoetst op marktconformiteit of vergeleken met relevante andere organisaties.

Deze continuïteitsparagraaf is gebaseerd op het Jaarplan VU 2024. Dit jaarplan is mede gebaseerd op de jaarplannen van de faculteiten en diensten, en geeft aan hoe wij onze inhoudelijke ambities op basis van de VU-strategie willen realiseren binnen het beschikbare financiële meerjarenkader. Hierbij zijn de jaarplannen van de faculteiten en diensten besproken in de najaarsronde bestuurlijke overleggen. De VU-brede begroting voor 2024, inclusief de meerjarenbegroting voor de jaren 2025 tot en met 2028, is integraal onderdeel van het Jaarplan VU 2024

Deze grafiek geeft de ontwikkeling weer van het geconsolideerde exploitatieresultaat in 2022, de prognose bij periode 8 2023 en het begrote exploitatieresultaat over de jaren 2024 tot en met 2028 van de Stichting VU in vergelijking met het taakstellende resultaat dat bij de continuïteitsparagraaf 2022 (CP22) is vastgesteld. 

De belangrijkste financiële hoofdlijnen uit de begroting 2024 en het meerjarendeel zijn de volgende:

  • Het VU-resultaat voor 2024 blijft binnen de afgesproken kaders volgens de CP22 en de Kadernota 2024. Over 2024 wordt een tekort verwacht van € 7,1m op de begroting, € 6,0m minder negatief dan het tekort van € 13,1m waar uit was gegaan in de Kadernota 2024.

  • Hierbij wordt de taakstelling tot financiële bijsturing 2024 van € 25,5m volledig gerealiseerd. Van deze taakstelling wordt ruwweg de helft gerealiseerd via de begrotingen van faculteiten en diensten en de helft via centrale budgetten.

  • Om voor de jaren 2025 tot en met 2028 uit te komen op de afgesproken taakstelling voor het resultaat – een nulresultaat in 2025, oplopend tot +€ 12,2m in 2028 – is op basis van de prognoses bij de begroting 2024 nog een financiële bijsturing nodig van structureel ca. € 10,0m. Dat bedrag verhoudt zich tot taakstelling waarmee al rekening was gehouden in de CP2022 en de Kadernota 2024 en past binnen de gestelde financiële ratio’s van de Onderwijsinspectie.  

  • De belangrijkste (externe) financiële risico’s bij de meerjarenbegroting zien wij in de ontwikkeling van het aantal studenten:

    • Allereerst is er sprake van een stagnatie in het totaal aantal ingeschreven studenten aan de universiteiten. Via de Referentieraming is het beschikbare onderwijsbudget voor de universiteiten gekoppeld aan het (geraamde) aantal inschrijvingen landelijk. Uit de Referentieraming 2023 (RR 2023) bleek al dat de groei van het aantal studenten aan de universiteiten in de komende jaren naar verwachting lager uit zal vallen dan in eerdere ramingen. Op basis hiervan is het onderwijsbudget van de universiteiten voor 2024 en verder naar beneden bijgesteld. Hiermee is rekening gehouden in jaarplan en begroting 2024 voor wat betreft de impact op het begrotingsjaar 2024. Gelet op de volatiliteit van eerdere Referentieramingen, en de onzekerheid in de achterliggende aannames, is voor het jaarplan 2024 gekozen om nog geen rekening te houden met de oploop van de korting in 2025 en verder zoals door OCW berekend op basis van de RR 2023. Inmiddels is duidelijk dat de werkelijke aantallen ingeschreven studenten nog lager uitvallen dan de RR 2023. Zo zijn er voor het studiejaar 2023/2024 landelijk ongeveer 10.000 studenten minder ingeschreven dan geraamd in de RR 2023. Dit betekent dat een verdere korting van de rijksbijdrage wordt verwacht op basis van de Referentieraming 2024 (RR 2024). De omvang van deze korting (incl. meerjarige impact) wordt ingeschat op basis van de RR 2024. Deze moet nog worden gepubliceerd. De korting op basis van de RR 2024 komt boven op de korting RR 2023. De meerjarige impact van de korting RR 2023 wordt meegenomen in de voorbereiding van het budgettaire kader voor 2025 en verder.

    • Een specifieke onzekerheid geldt ten aanzien van de ontwikkeling van het aantal internationale studenten. Het wetsvoorstel ‘Internationalisering in balans’ heeft potentieel een grote impact op het aantal internationale studenten (EER en niet-EER) en de rijksbijdrage en collegegelden voor deze groep studenten. Deze effecten in tijd en hoogte zijn op dit moment lastig in te schatten en zullen mede afhangen van de definitieve invulling van het wetsvoorstel en de wijze waarop daar invulling zal worden gegeven. Wel wordt geconstateerd dat de combinatie van de aangekondigde landelijke maatregelen en de maatregelen die de universiteiten vooruitlopend daarop zelf al hebben getroffen (bijvoorbeeld het stoppen van de werving specifiek gericht op internationale studenten) een remmende werking hebben op de aanmelding van het aantal internationale studenten. Op basis van de voorlopige aanmeldingen voor het studiejaar 2024/2025 wordt een daling verwacht van de instroom van internationale studenten in de bachelorfase tussen de 15% en 25% en in de masterfase tussen de 5% en 15%. Deze daling heeft betrekking op zowel het aantal EER-studenten als het aantal niet-EER studenten, waarbij de daling van de instroom van EER-studenten relatief groter lijkt te zijn dan de daling van de instroom van niet-EER studenten. Uiteraard zal deze daling ook een impact hebben op de verwachte inkomsten van de VU. Voor de korte termijn betreft dat vooral minder inkomsten uit collegegelden (EER en niet-EER) en voor de langere termijn heeft dit impact op de rijksbijdrage van de VU (voor het aandeel EER-studenten). Deze ontwikkeling wordt meegenomen in de aanpak voor de financiële bijsturing, zie de volgende paragraaf.

Bijsturing

Het voorgaande complex aan factoren heeft voor de VU, maar ook voor andere universiteiten, geleid tot verslechtering van begrote exploitatieresultaten in de CP voor 2024 en de jaren daarna. Dit leidt ertoe dat de VU genoodzaakt is tot het treffen van aanvullende bijsturingsmaatregelen op het financieel meerjarenperspectief. De VU onderzoekt voor de periode vanaf 2025 en verder structurele maatregelen voor bijsturing om gezamenlijk voorbereid te zijn op de toekomst. Uitgangspunt daarbij is een slagvaardige en veerkrachtige universiteit binnen een collegiaal werkklimaat.

De onderwijssector in Nederland heeft, in tegenstelling tot de afgelopen jaren, te maken met afnemende studentenaantallen en er zullen naar verwachting minder internationale studenten komen door de Wet Internationalisering in Balans. Ook is er een trendbreuk in de toewijzing van (bijzondere) middelen vanuit de overheid. Begin 2023 kondigde de VU al aan maatregelen te moeten nemen door deze veranderende externe omstandigheden. Om voorbereid te zijn op de toekomst heeft het College van Bestuur destijds via de projectgroep alle faculteiten en diensten gevraagd om te inventariseren welke maatregelen op korte termijn konden worden genomen. Dit biedt ook mogelijkheden voor efficiënter en innovatiever werken.

Dit leverde in deze eerste ronde van bijsturing een besparing van 18 miljoen euro in 2023 oplopend tot 25 miljoen euro voor 2024 op. In een tweede ronde, gecoördineerd door een brede werkgroep, kijkt het College van Bestuur op dit moment samen met de faculteiten en diensten zorgvuldig naar diverse structurele maatregelen voor zowel de kosten als de baten voor de periode vanaf 2025 en verder. Daarbij is de strategie een belangrijk uitgangspunt. Deze maatregelen zullen uiteenlopen omdat elke faculteit en dienst uniek is en er dus ook verschillende benaderingen nodig zijn om de bijsturingsdoelstelling te behalen.

Het streven blijft om de impact op medewerkers zoveel mogelijk te beperken en tegelijkertijd de financiële gezondheid van de universiteit te waarborgen. Daarbij is transparantie over de stappen die genomen moeten worden van belang om de benodigde maatregelen te realiseren en wordt dit zorgvuldig en met aandacht voor alle betrokkenen gedaan. Dit wordt gedaan in afstemming met de medezeggenschap die adviesrecht heeft op de gehele begroting en instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting. Faculteitsbesturen en managementteams van de diensten werken momenteel aan de inventarisatie van hun eenheid en zullen richting de begroting in het najaar hun medewerkers informeren over de maatregelen in hun eenheid.

Staat van baten en lasten en Balans

Staat van baten en lasten (geconsolideerd)

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

BATEN

      

Rijksbijdrage

491,0

541,5

548,3

553,8

556,8

556,7

Overige overheidsbijdragen en subsidies

1,0

3,3

3,3

3,3

3,3

3,3

College-, cursus- en/of examengelden

84,4

88,1

94,3

94,9

95,0

95,1

Baten werk voor derden

94,4

100,5

103,4

104,8

105,5

106,8

Overige baten

69,2

50,6

51,5

53,2

55,2

56,3

Totaal Baten

740,0

783,9

800,7

810,0

815,8

818,2

       

LASTEN

      

Personele lasten

504

529,7

536,2

534,3

538,1

535,6

Afschrijvingslasten

51

58,7

68,8

72,3

73,1

74,3

Huisvestingslasten

49

54,9

51,9

51,9

51,2

52,7

Overige Lasten

123

142,4

143,2

145,6

144,4

145,6

Totaal Lasten

726,8

785,8

800,2

804,0

806,7

808,2

       

Saldo baten en lasten

13,2

-1,9

0,5

6,0

9,1

10,0

Financiële baten en lasten

-1,9

-8,2

-13,4

-13,2

-11,4

-9,7

Bijzondere posten en posities

0,3

-0,1

-0,1

-0,1

-0,1

-0,1

Aandeel derden in resultaat

-

-

-

-

-

-

       

Bij: budgettaakstelling

-

-

13,1

12,6

12,5

12,0

Exploitatieresultaat

11,6

-10,2

-

5,2

10,0

12,2

       

Balans (geconsolideerd)

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

ACTIVA

      

Vaste activa

      

Immateriële vaste activa

27,7

27,0

22,7

18,9

16,2

16,5

Materiële vaste activa

743,1

775,8

779,7

772,5

770,0

746,1

Financiele vaste activa

6,3

6,3

6,3

6,3

6,3

6,3

Totaal vaste activa

777,0

809,1

808,7

797,7

792,5

768,9

       

Vlottende activa

      

Voorraden

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

Vorderingen

67,0

67,0

67,0

67,0

67,0

67,0

Liquide middelen

156,4

139,4

110,9

93,5

75,5

85,6

Totaal vlottende activa

224,2

207,3

178,8

161,4

143,4

153,5

       

Totaal activa

1.001,3

1.016,4

987,5

959,1

935,9

922,4

       

PASSIVA

      

Eigen vermogen

      

Algemene reserve

328,5

318,3

318,3

323,5

333,5

345,7

Bestemmingsreserve sectorgelden

2,1

2,3

2,3

-

-

-

Private bestemmingsreserve

1,5

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

Private bestemmingsfonds

0,2

-

-

-

-

-

Wettelijke reserve ontwikkeling software

25,6

27,0

22,7

18,9

16,2

16,5

Totaal eigen vermogen

357,9

349,2

344,7

343,9

351,1

363,7

       

Voorzieningen

26,9

23,7

21,2

20,3

20,0

20,0

Langlopende schulden

282,8

306,4

284,7

258,9

229,3

203,1

Kortlopende schulden

333,7

337,1

336,8

335,9

335,5

335,5

       

Totaal passiva

1.001,3

1.016,4

987,5

959,1

935,9

922,4

In bovenstaande tabel zijn de inhoudelijke ambities en ontwikkelingen vertaald in de door de VU verwachte financiële ontwikkeling van de baten, lasten en de balans voor de periode 2024-2028. In de navolgende paragrafen worden het financiële beleid en de ontwikkelingen van de baten, lasten, investeringen en ratio’s voor de komende jaren besproken.

Ontwikkeling Rijksbijdrage

Basis voor de continuïteitsparagraaf is de ontwikkeling van de rijksbijdrage VU conform de meerjarenparagraaf van het Jaarplan VU 2024:

Baten: Rijksbijdrage 2022-2028 cf. Jaarplan VU 2024

Voor de rijksbijdrage 2024 zijn we hierbij uitgegaan van de verwachte rijksbijdrage OCW op basis van de concept 1e begrotingsbrief 2024, waarbij in verband met de dekking van de cao-kosten rekening is gehouden met een voorschot op de loonruimte 2024. Daarnaast is rekening gehouden met een structurele korting van € 8,0m vanaf 2024 in verband met de Referentieraming 2023. Ook is op basis van de realisatie in de bekostiging 2024 een inschatting gemaakt van de ontwikkeling van het marktaandeel VU in de rijksbijdrage voor 2025 en verder.

De begrote bedragen in het Jaarplan 2024 zijn inclusief de verrekening van de rijksbijdrage met de UvA in verband met Tandheelkunde en het Amsterdam University College, maar exclusief het effect van passiveringen op het niet normatieve deel van de rijksbijdrage (zwaartekracht, nieuwe sectorplangelden en starters- en stimuleringsbeurzen).

Ten opzichte van de prognose in het Jaarplan VU 2024 wordt op basis van de ontwikkeling van het aantal studenten een daling van de rijksbijdrage in 2025 en verder verwacht. Op basis van de ontwikkelingen zoals geschetst in de voorgaande paragraaf ‘Financieel Beleid en Meerjarenperspectief’ wordt verwacht dat op basis van de Referentieraming 2024 het landelijk te verdelen onderwijsbudget opnieuw wordt verlaagd. In combinatie met de nog niet verwerkte oploop van korting op basis van de Referentieraming 2023 voor 2025 e.v. leidt dit tot een geschatte verlaging van de rijksbijdrage VU van € 9,0m in 2024 oplopend tot € 16,0m in 2028. Dit is onder voorbehoud van de definitieve uitwerking van de Referentieraming 2024.

Naast de impact van de Referentieraming 2024 wordt op termijn ook een daling verwacht van de rijksbijdrage in verband met een lagere instroom van het aantal internationale studenten. Om de effecten hiervan in te schatten wordt met een aantal scenario’s gewerkt. Het basisscenario heeft betrekking op de verwachte daling van de instroom voor het studiejaar 2024/2025, inclusief de impact van de maatregelen die de universiteiten zelf hebben genomen om de instroom van buitenlandse studenten te beheersen. In de vervolgscenario’s wordt ook de impact meegenomen van de maatregelen die nog worden uitgewerkt in het kader van de Wet Internationalisering in Balans, inclusief de zelfregie door de universiteiten. Deze vervolgscenario’s zijn nog in bewerking. In verband met het basisscenario wordt een daling van de inkomsten verwacht oplopend van € 2,4m in 2025 tot € 15,0m in 2028. Deze bedragen hebben betrekking op zowel de verwachte daling van de inkomsten collegegelden als de verwachte daling van de rijksbijdrage. Het aandeel van de rijksbijdrage loopt op van ca. € 2,0m in 2026 (effect voor 2025 nihil) tot ca. 6,0m in 2028.

Op basis van de voorlopige bekostigingsfoto 2025 stabiliseert het marktaandeel van de VU. In het onderwijsdeel is er sprake van een lichte groei (per saldo door een hoger marktaandeel in de gerealiseerde diploma’s), maar dat effect wordt weer grotendeels teniet gedaan door een lager marktaandeel onderzoek (in de bekostigde promoties).

Via de Voorjaarsnota 2024 van het kabinet zal er duidelijkheid komen over de hoogte van de indexeringspercentages voor lonen en prijzen, die zullen worden verwerkt in de rijksbijdrage 2024. In verband met de doorloop van de kosten van de huidige cao in 2024 is in het Jaarplan VU 2024 reeds een voorschot van 50% genomen op de verwachte loonruimte voor 2024 (loonruimte voor het eerste halfjaar van 2024).

In het Jaarplan VU 2024 is uitgegaan van het feit dat de middelen voor de kwaliteitsafspraken beschikbaar blijven voor de jaren 2025 en verder op het niveau van de toewijzing 2024. Intern worden de voorstellen uitgewerkt hoe deze middelen in 2025 en verder kunnen worden ingezet voor de onderwijskwaliteit, in overeenstemming met de afspraken die hierover zijn gemaakt in het Bestuursakkoord Hoger Onderwijs 2022.

Ontwikkeling Collegegelden

Aantal studenten

Realisatie

Realisatie

Prognose

Prognose

Prognose

Prognose

Prognose

Per studiejaar

2022/2023

2023/2024

2024/2025

2025/2026

2026/2027

2027/2028

2028/2029

Reguliere studenten incl premaster

29.543

29.811

29.679

29.757

29.757

29.757

29.757

PPE studenten

252

235

236

236

236

236

236

Amsterdam University College

118

129

129

129

129

129

129

Instellingstarief: niet-EER

1.660

1.770

1.630

1.630

1.630

1.630

1.630

Instellingtarief verlaagd: niet-EER

-

-

-

-

-

-

-

Instellingstarief: 2e diploma

204

181

183

183

183

183

183

Instellingstarief verlaagd: 2e diploma

-

-

-

-

-

-

-

Totaal

31.777

32.126

31.857

31.935

31.935

31.935

31.935

        

Collegegeld - tarieven

Realisatie

Realisatie

Prognose

Prognose

Prognose

Prognose

Prognose

(bedragen in €)

2022/2023

2023/2024

2024/2025

2025/2026

2026/2027

2027/2028

2028/2029

Wettelijk tarief

2.209

2.314

2.350

2.350

2.350

2.350

2.350

PPE tarief

4.270

4.350

4.350

4.350

4.350

4.350

4.350

AUC tarief

4.610

4.700

4.700

4.700

4.700

4.700

4.700

Instellingstarief gem. niet-EER

11.630

11.927

12.487

12.487

12.487

12.487

12.487

instellingstarief gem. 2e diploma

10.390

11.216

11.743

11.743

11.743

11.743

11.743

        

Baten (geconsolideerd)

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Wettelijk collegegeld incl PPE, AUC

58,3

63,3

69,9

70,0

70,0

70,0

70,0

Instellingscollegegeld: niet-EER

18,1

18,2

18,7

18,7

18,7

18,7

18,7

Instellingscollegegeld: 2e diploma

2,0

1,9

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Overige inkomsten

4,4

4,3

3,2

3,7

3,8

3,9

3,9

Joint Degrees

1,6

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

Totaal college-, cursus- en examengelden

84,4

88,2

94,3

94,9

95,0

95,1

95,1

Bovenstaande cijfermatige weergave van de baten uit collegegelden is ontleend aan het VU Jaarplan 2024. In de paragrafen hieronder wordt tekstueel aangegeven welke ontwikkelingen de VU verwacht ten opzichte van deze meerjarenopstelling.

Inschrijvingen

De verwachting is dat het aantal Nederlandse studenten dat wettelijk collegegeld betaalt, zal stabiliseren in de jaren 2025-2028. Na gereedkomen van het Jaarplan heeft het Wetsvoorstel Internationalisering in Balans, vastere vorm gekregen. De verwachting is dat de instroom van internationale studenten (EER en niet-EER) als gevolg van deze wetgeving zal dalen. Enerzijds omdat de VU (en collega-universiteiten) minder bachelors in het Engels aanbieden, anderzijds omdat actieve werving van studenten in het buitenland aan banden wordt gelegd. Verschillende krimpscenario’s zijn doorgerekend. Het ‘lage-impact scenario’ houdt rekening met een daling van 350 internationale studenten oplopend tot een daling van 850 in het studiejaar ‘27/’28. Dit betreft zowel EER (wettelijk collegegeld) en niet-EER (instellingscollegegeld) studenten. Deze daling is nog niet in bovengenoemde cijferopstelling opgenomen.

Wettelijke collegegelden

Vanaf collegejaar 2024/2025 wordt de halvering van het collegegeld voor de eerstejaarsstudenten afgeschaft. De effecten hiervan op de baten uit wettelijk collegegeld zijn in bovenstaande cijferopstelling opgenomen.

Instellingscollegegelden

Niet-EER studenten en studenten die al eerder een graad behaalden, betalen het instellingscollegegeld. In februari 2024 heeft het College van Bestuur een voorgenomen besluit genomen voor wijziging van hetbeleid voor het vaststellen van de tarieven voor het instellingscollegegeld. . Vanaf het collegejaar 2025/2026 worden in de berekening vier elementen meegenomen: wettelijk collegegeld, bekostiging inschrijving, bekostiging graad en het onderzoeksdeel van de graadbekostiging. Deze berekeningswijze leidt tot een hoger, kostendekkend tarief. In het beleid is een overgangsregeling voor zittende studenten opgenomen. De hogere tarieven zullen de hierboven beschreven daling van niet-EER studenten (enigszins) compenseren. De effecten hiervan op de baten uit instellingscollegegeld zijn nog niet opgenomen in bovenstaande cijferopstelling.

Overige inkomsten

Overige inkomsten betreffen voor een groot deel de baten bij SOZ International office voor dienstverlening aan niet-EER studenten. Door de voorziene daling in de instroom van deze groep studenten zullen deze inkomsten dalen. De effecten op de baten uit overige inkomsten zijn nog niet opgenomen in bovenstaande cijferopstelling.

Joint degrees

De VU biedt in samenwerking met de UvA een aantal opleidingen aan (joint degrees). De verhouding ingeschreven studenten UvA/VU is ongelijk aan de verhouding van de inzet oftewel er staan meer studenten bij de UvA dan bij de VU ingeschreven. Hiervoor wordt jaarlijks met de UvA financieel vereffend (zowel de rijksbijdrage als de collegegelden). De baten uit de vereffening zijn rond de € 1,5m per jaar. De bedragen in bovenstaande cijferopstelling zijn daarmee te conservatief gebleken.

Ontwikkeling baten werk voor derden

BATEN WERK DERDEN

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Baten werk voor derden

94,4

100,5

103,4

104,8

105,5

106,8

Totaal

94,4

100,5

103,4

104,8

105,5

106,8

Ten aanzien van de baten werk voor derden (tweede en derde geldstroom) is een licht stijgende lijn te zien met een begroot bedrag van € 100,5m in 2024 tot 106,8m in 2028. Dit is meer dan in 2023 werd gerealiseerd (€ 94,4m). De stijging wordt met name verwacht op het onderzoek en onderwijs 3e geldstroom.

De baten werk derden 2023 bestaan voor ca. 20% uit derde geldstroom onderwijs (postgraduate e.d.), 36% tweede geldstroom onderzoek en 44% derde geldstroom onderzoek.

Ontwikkeling overige baten

OVERIGE BATEN

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Overige baten

69,2

50,6

51,5

53,2

55,2

56,3

Totaal

69,2

50,6

51,5

53,2

55,2

56,3

De overige baten bestaan uit een breed scala van doorberekeningen en opbrengsten die meestal geen primaire onderwijs- of onderzoeksprestaties betreffen. De geraamde baten laten een licht stijgende trend zien vanaf 2024. Verschil tussen realisatie 2023 en begroting 2024 ontstaat doordat de baten verhuur onroerend goed zijn gestegen in 2023, hiermee is in de begroting 2024 nog geen rekening gehouden. 

Ontwikkeling personele lasten en fte’s

PERSONELE LASTEN

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Totale personele lasten Stichting VU geconsolideerd

504,5

529,7

536,2

534,3

538,1

535,6

Af: lasten Vumc

-60,6

-59,0

-58,5

-57,9

-57,8

-53,7

Af: lasten AUC

-3,4

-5,7

-5,7

-5,9

-6,0

-6,0

Af: lasten Overige verbonden partijen (VU Holding)

-1,9

-2,0

-2,0

-2,0

-2,0

-2,0

Personeelslasten VU excl. Vumc, AUC, VU Holding

436,8

463,0

470,0

468,5

472,3

473,9

Waarvan:

      

Personeel niet in loondienst

27,0

23,5

22,7

22,5

22,6

22,5

Overige personele lasten

7,2

16,8

17,9

17,1

17,1

16,4

Formatiebudgetten

402,6

422,7

429,4

428,9

432,6

435,0

Totaal personeelslasten VU excl. Vumc, AUC, VU Holding

436,8

463,0

470,0

468,5

472,3

473,9

       

FORMATIE PERSONEEL

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(FTE aantallen)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Totaal formatie*

4.729

4.830

4.873

4.650

4.642

4.629

WP

2.870

2.921

2.964

2.818

2.813

2.800

OBP

1.859

1.909

1.909

1.832

1.829

1.829

       

*Waarvan Bestuur/Management

20

20

20

20

20

20

       

Percentage WP

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

Percentage OBP

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

       

GEMIDDELDE LASTEN PER FORMATIEPLAATS

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen x €k)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Gemiddelde kosten per formatieplaats (in k€)

85,1

87,5

88,1

92,2

93,2

94,0

In de meerjarenraming nemen de kosten van ingehuurd personeel verder af tot een stabiel niveau van circa € 23m (excl. Vumc, AUC en VU Holding). De overige personele lasten 2024-2028 nemen ten opzichte van de realisatie 2023 toe, dit heeft te maken met een lagere besteding van middelen in 2023 ten opzichte van de begroting 2024.

Met eventuele toekomstige verhogingen van cao en sociale lasten vanaf 2024 is nog geen rekening gehouden. Hiervoor zal in de Rijksbijdrage naar verwachting een compensatie worden ontvangen. De gemiddelde kosten per formatieplaats bedragen in 2023 € 85k.

Ontwikkeling huisvestings- en afschrijvingslasten

LASTEN

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Afschrijvingslasten

51,1

58,7

68,8

72,3

73,1

74,3

Huisvestingslasten

48,6

54,9

51,9

51,9

51,2

52,7

Totaal

99,7

113,6

120,8

124,1

124,2

127,0

De afschrijvingslasten nemen toe van € 51,1m (realisatie) in 2023 naar € 58,7m in 2024 (begroting). De grootste afwijking doet zich voor bij FCO in 2023 (€ 7,0m). Dit wordt veroorzaakt door de vertraging van de oplevering van het Onderzoeksgebouw. Daarnaast zijn de afschrijvingen bij IT gedaald. In 2023 wordt de investeringsbegroting niet geheel gerealiseerd en daarnaast zijn er investeringen uitgesteld in verband met de opgelegde taakstelling. In de tabel is te zien dat de afschrijvingslasten nog zullen stijgen na 2024, dit wordt met name veroorzaakt door de oplevering van het nieuwe Onderzoeksgebouw.

De huisvestingslasten nemen toe van € 48,6m in de realisatie 2023 naar € 54,9m in begroting 2024. Deze lasten zijn € 13,0m hoger dan in de CP2022, jaar 2024 (€ 41,8m). Dit verschil wordt voor € 11,0m verklaard doordat de stijging van de energielasten in de CP buiten beschouwing zijn gelaten, daarnaast heeft FCO een risicomarge van € 3,0m heeft opgenomen ter dekking van eventuele onverwachte stijgingen van de energielasten.

Ontwikkeling overige lasten

OVERIGE LASTEN

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Overige lasten

122,6

142,4

143,2

145,6

144,4

145,6

Totaal

122,6

142,4

143,2

145,6

144,4

145,6

De overige lasten bestaan uit een diversiteit aan kosten. De post is € 19,8m hoger in 2024 dan bij de realisatie over 2023. Dit verschil wordt met name veroorzaakt door de pro rata BTW van € 5,6m. Daarnaast is de verwachting dat de overige lasten zullen stijgen richting het niveau van voor de coronaperiode.

Ontwikkeling financiële baten en lasten

FINANCIËLE BATEN EN LASTEN

Realisatie

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

(bedragen in €m)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Saldo financiële baten en lasten

-1,9

-8,2

-13,4

-13,2

-11,4

-9,7

Totaal

-1,9

-8,2

-13,4

-13,2

-11,4

-9,7

De financieringslasten nemen in verband met de investeringen in huisvesting (met name het Onderzoeksgebouw) toe van € 1,9m in 2023 tot € 13,4m in 2025 en nemen, met name door start van aflossingen op de tweede fase financieringsfaciliteiten, daarna weer licht af. De geplande uitbreiding van de kredietfaciliteit in 2024 is niet opgenomen. Het renterisico is grotendeels afgedekt door middel van rentederivaten. Naar verwachting is 2024 het laatste jaar waarin naar nog bouwrente wordt ontvangen over het Onderzoeksgebouw.

Ontwikkeling convenanten

Convenanten banken

In onderstaand overzicht zijn de financiële convenanten (ratio’s) weergegeven zoals die in de financieringsovereenkomsten met de banken zijn opgenomen. Uitgangspunt voor de berekening van de toekomstige ratio’s is de meerjarenbegroting. De nog aan te trekken financiering medio 2024 is niet meegenomen in onderstaande cijfers.

  • Solvabiliteit I

  • Loan to value

  • Debt service coverage ratio (DSCR)

De ratio’s blijven in de periode 2023-2028 binnen de met de banken afgesproken convenanten.

Signaleringsgrenzen onderwijsinspectie

In onderstaand overzicht zijn de door de onderwijsinspectie obligatoire en facultatieve financiële signaleringsgrenzen die de onderwijsinspectie hanteert weergegeven:

Verplicht:

  • Solvabiliteit II

  • Current ratio

  • Eigen vermogen / normatief eigen vermogen

  • (Absolute omvang liquide middelen)

Facultatief:

  • Rentabiliteit

  • Huisvesting

  • Weerstandsvermogen

Verplichte signaalwaarden

De solvabiliteitsratio II blijft in de periode 2023-2028 ruim boven de gestelde signaleringsgrens. De current ratio bevindt zich in 2023 met 0,67 ruim boven de signaleringsgrens van 0,50. De verwachting is dat deze ratio als gevolg van een lager dan verwacht resultaat en de geplande (aanvullende) investeringen komend jaar zal afnemen naar een niveau onder de 0,50. De VU is voornemens om de komende periode bancaire financiering aan te trekken om de ratio op een niveau richting de signaleringsgrens van 0,50 te brengen.

De VU voldoet ruimschoots aan de absolute liquiditeit eis van de onderwijsinspectie van minimaal 2 miljoen euro. De VU beschikt over een gecommitteerde rekening courant faciliteit van 40 miljoen euro en afdoende externe financiering, die naar verwachting komende periode wordt uitgebreid, waardoor de komende jaren er voldoende liquiditeitsruimte is.

Het normatief eigen vermogen (EV) geeft de verhouding weer van het zogenaamde normatieve EV ten opzichte van het EV. De ratio is door de onderwijsinspectie ingesteld om het opbouwen van tegoeden te monitoren en waar nodig bij te sturen. De VU blijft ruimschoots onder de grens van 1,0. De lichte daling na 2023 wordt veroorzaakt door afname van het EV door het verwachte lagere resultaat. Het verloop over de periode daarna is vrij stabiel.

Facultatieve signaalwaarden

Het weerstandsvermogen blijft in de periode 2023-2028 ruim boven de gestelde signaleringsgrens. Door een negatief geprognotiseerd resultaat is de rentabiliteit op het eigen vermogen in de periode 2024-2025 negatief om vanaf 2026 te stijgen naar een niveau rond de 1,5%. De sterke stijging van 2028 wordt veroorzaakt door opbrengsten uit een grondruil met de gemeente Amsterdam. Zoals aangegeven in de tabel in het hoofdstuk convenanten en signaleringsgrenzen vindt signalering pas plaats wanneer de ratio meer dan 3 jaar onder nul of laatste 2 jaar < -5% of laatste jaar < -10%. Dit is niet van toepassing.

De huisvestingsratio van de onderwijsinspectie daalt licht in 2023, dit komt door verschuiving van investeringen en daarmee gepaard gaande afschrijvingen. In de jaren daarna stijgt de ratio tot ca. 12,5% door toenemende afschrijvingen.

Investeringen en huisvestingsbeleid

In 2011 heeft de VU een masterplan opgesteld voor een campusinvesteringsprogramma van in totaal circa 450 miljoen euro over de periode 2012-2023. Voor dit programma, dat waar nodig tussentijds wordt bijgestuurd, geldt als stelregel minder totaal ruimtegebruik, en het delen van ruimten en voorzieningen. Deze uitgangspunten dragen bij aan efficiënt ruimtegebruik en beheersing van de kostenstijging, die onlosmakelijk is verbonden met een vernieuwing van een verouderde campus.

De VU heeft voor de eerste fase van het programma een financieringsarrangement met de Europese Investerings Bank (EIB) afgesloten van 230 miljoen euro waarvan 207 miljoen euro is benut. De benodigde investeringen in de eerste fase van het programma zijn voor 50% uit eigen middelen van de VU betaald en 50% met vreemd vermogen. De eerste fase is in 2021 officieel afgesloten met de oplevering van het NU gebouw.

Voor de investeringen in de tweede fase van het campusinvesteringsprogramma is een financieringsarrangement van 175 miljoen euro afgesloten bij respectievelijk de BNG en de EIB. De initiële investeringen worden volledig gefinancierd met vreemd vermogen. Hierdoor is er voldoende ruimte om de overige investeringen van de tweede fase van het campusinvesteringsprogramma uit eigen middelen te financieren. Dit betreft onder meer aanvullende investeringen die het gevolg zijn van eerder gemaakte strategische keuzes over onder meer facilitering van samenwerking met derden, modernisering IT voorzieningen en de energietransitie.

De overige investeringen bestaan verder uit investeringen in onderzoeksinfrastructuur (met name bij faculteiten), kwaliteitsverbetering onderwijs en onderzoek (bij de diensten) en vervangings- en uitbreidingsinvesteringen in IT faciliteiten die voor een belangrijk deel samenhangen met de (ver)nieuwbouw en het optimaliseren van de veiligheid.

De VU heeft een meerjareninvesteringsbegroting waarin voldoende beslisruimte en flexibiliteit aanwezig is. De investeringen kennen verschillende fasen en duidelijke ‘go/no go’-en ‘on hold’-momenten. Er zijn geen verplichtingen aangegaan, die een kettingreactie van investeringsverplichtingen veroorzaken voor de komende jaren. Per casus wordt door een investeringscommissie kritisch gekeken naar nut, noodzaak, rendement, omvang en timing. Op basis van de beschikbaarheid van middelen en de strategie wordt het uiteindelijke besluit genomen om projecten in uitvoering te nemen.

In onderstaande tabel is de actuele meerjareninvesteringsbegroting opgenomen:

Meerjareninvesteringen VU

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2033

(bedragen in €m)

           

FCO

45,9

64,1

49,5

39,1

53,3

50,4

66,9

89,2

63,7

85,8

58,3

IT

13,2

16,1

15,2

13,4

11,2

14,8

-

-

-

-

-

Faculteiten

3,8

8,7

7,4

12,0

5,5

5,1

-

-

-

-

-

Diensten ov

0,3

2,4

0,6

0,6

0,6

-

-

-

-

-

-

Totaal investeringen VU

63,2

91,4

72,7

65,1

70,6

70,3

66,9

89,2

63,7

85,8

58,3

De VU heeft diverse beheersmaatregelen ingesteld voor de bewaking van de investeringen en bouwkosten:

  • Voor het toezicht op de bouwplannen is er de Audit- & Huisvestingscommissie;

  • De medezeggenschap wordt via een eigen huisvestingscommissie betrokken bij de huisvestingsplannen;

  • De treasurycommissie rapporteert maandelijks aan het College van Bestuur over de liquiditeit;

  • De investeringsbeslissingen met financiële verplichtingen worden maandelijks besproken in de investeringscommissie; de financieringsruimte is mede bepalend voor het aangaan van investeringsverplichtingen;

  • In een tweemaandelijks overleg met de facilitaire campusorganisatie (FCO) en het College van Bestuur wordt de voortgang besproken van de (grote) campusinvesteringen.

Ineffectiviteit derivaten

De VU past kostprijshedge-accounting toe op haar derivatenportefeuille. Richtlijn RJ 290 schrijft voor dat het deel van de derivatenportefeuille dat ineffectief is, op de balans gewaardeerd moet worden als de waarde van de derivaten negatief is én meer negatief is dan de waardeverandering van de onderliggende afgedekte leningen. Dit bedrag wordt onder de langlopende schulden gepresenteerd vanwege het langlopende karakter van de derivaten. Een vermindering in de ineffectiviteit komt ten gunste van de staat van baten en lasten. Voor ultimo 2023 is de ineffectiviteiten opzichte van ultimo 2022 toegenomen met € 0,67 naar € 2,9m (2022: - € 2,2m).

Voor het bepalen van de omvang van de ineffectiviteit wordt een vergelijking gemaakt tussen de waardeverandering van de zeer waarschijnlijke toekomstige externe financiering (welke wordt gemodelleerd als een zogenaamd ‘hypothetisch derivaat’) en de marktwaarde per eind 2023 van de bestaande derivatenportefeuille. Het verschil tussen de beide waarderingen is de omvang van de ineffectiviteit.

De marktwaarde van de portefeuille varieert naar gelang de ontwikkelingen op de kapitaalmarkt. Vanwege de huidige lage kapitaalmarktrente en de lange looptijd vertoont de portefeuille een negatieve marktwaarde van ongeveer 39,0 miljoen euro per eind 2023 (2022: € 31,6m). De marktwaarde is de actuele waarde van de in de toekomst verschuldigde verplichtingen. Per ultimo 2023 is, zoals gedefinieerd in het derivatencontract (ISDA) met de Deutsche Bank, geen sprake van een overhedge. Ook in de jaren 2024 en 2025 wordt geen overhedge verwacht. Zie onderstaande tabel voor het overzicht van de bestaande derivatenportefeuille.

Tegenpartij

Transactiedatum

Startdatum

Einddatum

Hoofdsom (X€m)

Vaste rente

Variabele rente

BNG

18-jul-06

1-aug-10

1-aug-25

€ 10,0

4,60%

6M EURIBOR

BNG

18-jul-06

1-aug-11

3-aug-26

€ 10,0

4,65%

6M EURIBOR

Db

13-jun-08

17-jun-13

17-jun-35

€ 50,0

5,23%

1M EURIBOR

DB ¹

13-jun-08

17-jul-13

17-jun-35

€ 41,0

5,37%

1M EURIBOR

DB ¹ ²

13-jun-08

17-feb-14

17-dec-29

€ 97,0

4,38%

1M EURIBOR

DB

7-nov-02

21-mrt-11

21-okt-25

€ 15,0

5,53%

1M EURIBOR

Het risico beheersings- en controlesysteem binnen de VU

Risicomanagement is een belangrijk bestuurlijk aandachtspunt en een expliciet onderdeel van de bestuurlijke dialoog en van de planning en control cyclus. In hoofdstuk 7 van dit jaarverslag wordt hierop ingegaan. In de continuïteitsparagraaf worden de belangrijkste elementen weergegeven. De VU beschouwt risico’s niet als zaken die ten alle tijden vermeden dienen te worden, maar ziet risicomanagement als een belangrijk onderdeel van het op een beheerste en weloverwogen manier van realiseren van doelen.

Het risicoraamwerk van de VU kent de volgende dimensies:

  1. Risicobereidheid (‘Risk Appetite’): De mate waarin de VU bereid is risico’s te lopen bij de realisatie van haar doelstellingen wordt jaarlijks geëxpliciteerd in het risicohoofdstuk van het bestuursverslag en verschilt per doelstelling, onderwerp en risicocategorie.

  2. Cultuur en gedrag: Het scheppen van een cultuur waarin verantwoordelijkheid wordt genomen, waarin men elkaar vertrouwt en waarin men elkaar aanspreekt.

  3. Strategische doelen: De VU ziet een risico als een gebeurtenis die het behalen van doelen in de weg kan staan. Heldere doelen staan daarmee aan de basis van risicobeheersing. De doelen van de VU staan verwoord in het instellingsplan en de daarop gebaseerde jaarplannen.

  4. Borging risicodialoog: Het benoemen en bespreken van risico’s in relatie tot de doelen en prestaties en de beheersing is een vast onderdeel van de periodieke bestuurlijke overleggen met de faculteiten en diensten van de VU.

  5. Processen en procedures: Het risicomanagement wordt geborgd door activiteiten op het gebied van control en audit. In de jaarplannen van de eenheden zijn risicoparagrafen opgenomen, die in het verloop van de planning en control cyclus worden gevolgd met betrekking tot ontwikkeling en beheersing van risico’s.

Hoofdindeling van risico’s

De VU rubriceert de risico’s naar drie hoofdgroepen:

  1. Strategische risico’s, met betrekking tot het behalen van strategische doelen.

  2. Vermijdbare risico’s, met betrekking tot continuïteit en kwaliteit van de eigen processen.

  3. Externe risico’s, met oorzaken van buiten af.

Elke risicogroep vraagt om een eigen benadering. In de praktijk komen ook risico’s voor op de grensvlakken binnen deze hoofdindeling.

Belangrijkste specifieke risico’s

In hoofdstuk 7 en bijlage VI zijn deze risico’s nader omschreven en worden per risico ook de risico-mitigerende maatregelen genoemd.